Een recent VN-rapport drukte nog maar eens op het grote belang van kleinschalige landbouw. Wie zijn die kleine boeren? En hoe kunnen zij landbouw helpen verduurzamen en tegelijk hun productie opvoeren? ARGUSactueel vroeg het aan Saartje Boutsen en Chris Claes van Vredeseilanden.
Afgelopen zomer publiceerden twee VN-organisaties, het Internationaal Fonds voor Landbouwontwikkeling (IFAD) en het VN-Milieuprogramma (UNEP) een gezamenlijk rapport waarvan de hoopvolle conclusie luidt: “Onder de juiste omstandigheden kunnen kleine boeren het voortouw nemen in de transformatie van de wereldlandbouw. Met hun immense gemeenschappelijke ervaring en hun diepgaande kennis van de lokale omstandigheden, beschikken kleine boeren over veel praktische oplossingen die ervoor kunnen zorgen om landbouw op een meer duurzame en eerlijke leest te schoeien.”
Vredeseilanden mikt via zijn lokale programma's al sinds vele jaren op die kleine boeren. Argus sprak met Chris Claes, coördinator ketenontwikkeling en met Saartje Boutsen, specialist beleidsbeïnvloeding bij Vredeseilanden over hoe de vaststellingen uit het rapport werkelijkheid kunnen worden en wat de hindernissen daarbij zijn. Maar laten we bij het begin beginnen: wie zijn die kleine boeren eigenlijk?
Chris Claes: “Met kleine landbouwers doelen wij op de ongeveer 1,3 miljard boeren wereldwijd met een inkomen onder de 1,25 dollar per dag. Je kan je het wereldwijde landbouwsysteem voorstellen als een piramide met aan de basis de 40% boeren die niet op de markt gericht zijn, de zogenaamde overlevingslandbouwers. Daarboven zit een laag van 30% die op onregelmatige basis zijn producten vermarkt. Zo'n 20% van de boeren is echt marktgericht. Slechts 10% van de boeren valt onder de noemer grote bedrijven, zij zijn goed voor de helft van de voedselproductie wereldwijd. In de ontwikkelingslanden zorgen kleine boeren trouwens voor circa 80% van de voedselproductie. Het doel van Vredeseilanden is de allerarmste boeren aan de basis van de piramide een stap hoger te laten zetten. Tegelijk beseffen we dat er op dat niveau ook heel wat uitval is van boeren die het niet waarmaken wegens té kleinschalig. Die laatste mensen zijn niet gebaat met ontwikkelingsprojecten rond landbouw, maar met het opzetten van sociale vangnetten.”
Een en-en-verhaal
Kan kleinschalige landbouw op termijn de industriële landbouw vervangen?
Chris Claes: “Dat is niet het geval en het is ook niet wenselijk. Als het erom gaat 9 miljard mensen duurzaam te voeden tegen 2050, zal het een en-en-verhaal zijn. Maar het is belangrijk om de situatie van de allerkleinste boeren en de landarbeiders te verbeteren, ook al omdat zij 75% van de armoede in de wereld vertegenwoordigen.”
Saartje Boutsen: “Uit studies blijkt dat de industriële landbouw er in zijn eentje niet zal in slagen om die 9 miljard te voeden, onder andere vanwege de onduurzame productiemethodes die er worden gehanteerd, met ontbossing, uitputting van de bodem en watervoorraden en ga zo maar door.”
Is kleinschalige landbouw per definitie duurzaam? En indien niet, hoe kan je daar dan voor zorgen?
Chris Claes: “Niets garandeert dat kleinschalige landbouw per definitie duurzaam is. Het gaat hem vooral over het hefboomeffect. Aan de top van de landbouwpiramide wordt op een heel onduurzame manier aan massaproductie gedaan en zijn productiviteitswinsten nauwelijks nog te realiseren. Aan de basis en in het midden van de piramide is wél nog ruimte voor verbetering, zowel op het gebied van duurzaamheid als productiviteit. Als de mensheid er in zijn geheel op vooruit wil gaan, moeten we die hefboom gebruiken, erin investeren en de nodige mechanismen ontwikkelen, want er zijn op dit moment te weinig wetten, technologie en mechaniek die zijn afgestemd op kleinschaligheid.”
Saartje Boutsen: “Ook consumenten, de distributie- en verwerkingssector hebben een belangrijke rol te spelen in het streven naar duurzaamheid en het ondersteunen van kleine en familiale landbouw, vandaar dat Vredeseilanden ook specifiek daar rond werkt.”
In het verleden heeft Vredeseilanden vooral ingezet op het empoweren van de boeren, het opzetten en versterken van boerenverenigingen en coöperatieven.
Saartje Boutsen: “Het verleden heeft ons geleerd dat we de boeren niet enkel op productieniveau moeten helpen, maar ook op het gebied van markttoegang. Daarvoor is niet alleen productieverhoging nodig, maar ook goede businessplannen, contacten met bedrijven, toegang tot krediet en zo voort.”
Chris Claes: “Vanaf 2008 werken we aan markttoegang, want als je boeren geen zicht kunt geven op langdurige contracten, stuikt een boerenorganisatie ineen wanneer de steun wegvalt.”
Duurzaamheid als publiek goed
Wat is het voordeel voor de aankopers en de distributiebedrijven? Is het voor hen niet veel eenvoudiger om zaken te doen met de grote en solide partners uit de agrobusiness?
Chris Claes: “Dat is de houding van de meeste distributeurs en private labels. Maar je ziet ook een aantal voorlopers zoals Unilever en Nestlé die zelf programma's opzetten om kleine boeren te organiseren, te versterken, en interne controlesystemen uit te bouwen. Tegen 2020 wil Unilever volledig duurzaam sourcen. Nestlé, Coca-Cola en Mars gaan dezelfde kant uit. Waarom? Deze multinationals redeneren vanuit het langetermijnperspectief van de toenemende schaarste. Niet alleen voedsel, maar ook de hulpbronnen zoals water en grond worden schaarser. Vanuit die vaststelling kan je beter kleine boeren steunen en aan je binden, en zoveel mogelijk lokaal sourcen.”
Saartje Boutsen: “Deze bedrijven maken in feite dezelfde analyse als wij: als we blijven consumeren zoals nu, hebben we in 2050 twee planeten nodig. Ze zien zich genoodzaakt om hun businessmodellen te herzien.”
Welke rol kan de overheid hierin spelen?
Chris Claes: “In de wereld van de multinationals is het lang bon ton geweest om te stellen dat de overheid het probleem en niet de oplossing is. Nu het laaghangend fruit van de duurzaamheid geplukt is, beginnen meer en meer bedrijven zich zorgen te maken over wat zij pre-competitive issues noemen: een duurzame toegang tot water en andere publieke goederen. Certifiëring van duurzame processen is tijdrovend en duur. Als je iedereen verplicht duurzaam te werk te gaan, vervalt het concurrentieel voordeel van bedrijven die nu kiezen voor niet-duurzame processen.”
Kan de markt dat dan niet regelen?
Chris Claes: “Daar heb ik grote twijfels bij. Neem nu het voorbeeld van cacao, een van de producten waarbij de schaarste zich sterk laat voelen. De cacaobedrijven lijken het eens te geraken over een duurzaamheidsstandaard tegen 2020, maar het is een minimumstandaard. Als de hele industrie die overneemt, vallen de hogere prijzen weg die je nu voor duurzame productie kunt vragen. Dan wordt de boer er niet meer voor beloond en betaalt hij de inspanningen zelf. Dan zijn we nog veel verder naar huis. Ik denk dat duurzaamheid een publiek goed moet worden en dat dat alleen realiteit kan worden als overheden een sterke rol spelen. Ik ga er trouwens van uit dat bedrijven niet met voorbedachten rade boeren uitbuiten, maar dat het hen vaak ontbreekt aan een echte langetermijnvisie.”
Auteur: Jan Bosteels voor ARGUSActueel